| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Les 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 | 11 | 12 | 13 | 14 | 15 | 16 | 17 | ... Lestekst | Oefeningen Les 2![]() Zelfstandig naamwoord (1)Zelfstandige naamwoorden zijn woorden om dingen mee aan te duiden en waar je bijna altijd een lidwoord voor kunt zetten. In het Zweeds zijn de zelfstandige naamwoorden ingedeeld in onzijdige en niet-onzijdige woorden. In deze les behandelen we alleen de onbepaalde vorm enkelvoud (‘een’). De onzijdige woorden krijgen in het Zweeds het onbepaald lidwoord ett, en de niet-onzijdige woorden het onbepaald lidwoord en. Een overzicht:
Er zijn in het Zweeds ongeveer 3x zoveel en-woorden dan ett-woorden. In de loop van de cursus ga je vanzelf aanvoelen of een woord onzijdig of niet-onzijdig is, maar hierbij alvast enkele richtlijnen:
De uitspraak van woorden met een medeklinkercombinatie (bij lektion en station) wordt behandeld in de volgende les Persoonlijk voornaamwoord (1)In deze les behandelen we het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp van een zin:
Let op de uitspraak. Bij han, hon en den is de klinker kort, de heeft een geheel afwijkende uitspraak. De voornaamwoorden den en det worden gebruikt bij dieren en dingen en zijn dus afhankelijk van het geslacht van het zelfstandig naamwoord dat erop volgt. Bij de overige voornaamwoorden wordt alleen gekeken naar de persoon die het onderwerp van de zin vormt. Het woord ni kan ook gebruikt worden voor de beleefdheidsvorm U, maar in Zweden wordt meestal gewoon du gebruikt. Werkwoorden (1)Om een zin te kunnen maken met een persoonlijk voornaamwoord en een zelfstandig naamwoord, hebben we ook een werkwoord nodig. In het Zweeds worden hierbij 4 groepen onderscheiden:
In de onbepaalde wijs wordt het werkwoord altijd voorafgegaan door het woord att, wat vergelijkbaar is met het Engelse "to". En in de tegenwoordige tijd eindigt een werkwoord altijd op "r". Bij groep 2 geldt dat als het werkwoord eindigt op –ra of –la de vervoeging van de tegenwoordige tijd gelijk is aan de onbepaalde wijs minus de a (dit heet ook wel de stam van het werkwoord). Er is maar één vorm voor alle personen (per tijd), dus de vervoeging van het werkwoord geldt voor alle persoonlijke voornaamwoorden die in deze les zijn genoemd.
We hebben alle werkwoorden van de cursus Zweeds samengevat in een overzicht. Klik op deze link om het overzicht te bekijken: overzicht alle werkwoorden. Voorbeeldzinnen:
De eerste 3 groepen bevatten de zogenaamde zwakke werkwoorden en de laatste groep de sterke werkwoorden. Net als in het Nederlands hebben sterke werkwoorden vaak een klinkerwissel in de verleden tijd. De meeste woorden uit groep 4 hebben wel enige regelmaat, en worden in een latere les onderverdeeld in 5 subgroepen. De overige woorden uit deze groep worden voor deze cursus aangegeven als groep 5 (onregelmatig). Zoals in veel talen zijn de woorden ‘zijn’ en ‘hebben’ onregelmatig. In het Zweeds is de vervoeging in de tegenwoordige tijd als volgt:
Voorbeeldzinnen:
|
www.lesexpres.nl is een website van Lesexpres, ingeschreven bij de kamer van koophandel onder nummer 64711811. Lesexpres hanteert de algemene voorwaarden van FENIT (Branche verenging IT-, Telecom-, Internet- en Office bedrijven in Nederland). Klik hier voor contactgegevens en algemene voorwaarden. |